Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8154

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers298981 / HA ZA 08-125
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet dwangbevel; kosten bestuursdwang vanwege ontmanteling hennepkwekerij; besluit tot toepassing bestuursdwang heeft formele rechtskracht.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 298981 / HA ZA 08-125 Uitspraak: 17 december 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [opposant], wonende te [woonplaats], opposant, advocaat mr. G.J. Houweling, - tegen - de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ROTTERDAM, zetelende te Rotterdam, geopposeerde, advcocaat mr. R.W. van Harmelen. Partijen worden hierna aangeduid als "[opposant]" respectievelijk "de gemeente". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 21 december 2007 en de door [opposant] overgelegde producties; - conclusie van antwoord, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 juni 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 5 november 2008. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 [opposant] is eigenaar van het pand aan de [adres] te [woonplaats] (hierna het pand). 2.2 Bij besluit van 26 juni 2006 (hierna het aanschrijvingsbesluit) is [opposant] door de Dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting van de gemeente (hierna DS+V) aangeschreven om binnen negen maanden (hierna de begunstigingstermijn) na dagtekening van het besluit de in de bijbehorende voorzieningenlijst vermelde (herstel)werkzaamheden te verrichten aan het pand op straffe van een eenmalig te verbeuren dwangsom van € 66.681,- (hierna de dwangsom). [opposant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. 2.3 In maart 2007 heeft DS+V bij brief aan [opposant] medegedeeld dat er op 19 maart 2007 een inspectie heeft plaatsgevonden en dat tijdens deze inspectie geconstateerd is dat niet aan het aanschrijvingsbesluit is voldaan zodat de dwangsom verbeurd is. [opposant] heeft aan de betalingsverzoeken van DS+V terzake de dwangsom geen gevolg gegeven. 2.4 Op 24 juli 2007 is een dwangbevel uitgevaardigd tegen [opposant], tot invordering van de verbeurde dwangsom, vermeerderd met de verschuldigde rente met ingang van 27 april 2007 en invorderingskosten. 3 De vordering De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad opposant te verklaren tot goed opposant tegen bedoeld dwangbevel en dit dwangbevel buiten effect stellen, met veroordeling van geopposeerde in de proceskosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [opposant] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 Primair geldt dat de gemeente de dwangsom ten onrechte verbeurd heeft verklaard. [opposant] heeft aan de hem opgelegde last gevolg heeft gegeven. Op 26 maart 2007 dienden de werkzaamheden verricht te zijn en waren zij ook verricht. Op 19 maart 2007, de datum van de inspectie, behoefden de werkzaamheden nog niet voltooid te zijn. De gemeente had niet voor afloop van de begunstigingstermijn mogen vaststellen dat niet was voldaan aan de last en voor afloop van de termijn de dwangsom verbeurd mogen verklaren. 3.2 Subsidiair dient het dwangbevel geheel althans grotendeels buiten effect gesteld te worden aangezien tenuitvoerlegging daarvan voor de volledige dwangsom onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. 3.3 Tot slot geldt dat de door de gemeente gevorderde buitengerechtelijke kosten buitenproportioneel zijn nu zij 15% van de hoofdsom bedragen. 4 Het verweer Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, onder ongegrondverklaring van het verzet, met veroordeling van [opposant] in de kosten van deze procedure. De gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 Het aanschrijvingsbesluit heeft formele rechtskracht. Daarmee staat de rechtmatigheid van dit besluit vast. 4.2 Op 19 maart 2007 is geconstateerd dat de werkzaamheden van de voorzieningenlijst niet voltooid waren. Aan de omvang van de werkzaamheden die nog moesten worden uitgevoerd was duidelijk voor de gemeente dat [opposant] de daarvoor gestelde termijn onmogelijk zou halen. 4.3 Tijdens inspecties op 17 april 2007 en 11 juni 2007 is gebleken dat nog steeds een groot aantal van de op de voorzieningenlijst vermelde werkzaamheden niet was uitgevoerd. 4.4 De gemeente ziet geen redenen tot matiging van de dwangsom. Een dergelijk verzoek behoort bovendien niet thuis in een verzetprocedure maar in een bestuursrechterlijke procedure. 4.5 Een percentage van 15% aan buitengerechtelijke kosten is niet onredelijk. 5 De beoordeling 5.1 Tussen partijen staat vast dat [opposant] geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het aanschrijvingsbesluit van 26 juni 2006 waarbij hem een last onder dwangsom is opgelegd. Dit besluit heeft mitsdien formele rechtskracht gekregen zodat de rechtbank uitgaat van de rechtmatigheid daarvan. 5.2 Partijen twisten over de datum waarop de gemeente [opposant] heeft geschreven dat hij de dwangsom heeft verbeurd. Volgens [opposant] was dit voor afloop van de begunstigingstermijn, hetgeen de gemeente volgens hem niet had mogen doen. Volgens de gemeente was dit bij brief van 28 februari 2007. 5.3 [opposant] kan worden toegegeven dat de datering van de door hem bij productie 9 overgelegde brief, waarin DS+V hem heeft geschreven dat hij de dwangsom heeft verbeurd, onduidelijk is en zowel voor 20 als 28 maart 2007 kan doorgaan. Volgens de gemeente komt dit doordat de datumstempel door het kopiëren van de brief onduidelijk is geworden. De brief is volgens de gemeente echter wel op 28 maart 2007, en dus na de begunstigingstermijn, geschreven. Volgens de gemeente kan dit onder meer worden afgeleid uit de factuur die bij de brief is gevoegd en die gedateerd is op 28 maart 2007. Ter comparitie heeft de gemeente voorts een kopie van de brief overgelegd met daarop een, volgens de gemeente, originele datumstempel. Op basis van eigen waarneming kan de rechtbank zeggen dat deze stempel de datum 28 maart 2007 weergeeft. Tot slot heeft de gemeente ter comparitie een afschrift van de retourkaart overgelegd waaruit blijkt dat de echtgenote van [opposant] de aangetekende brief op 29 maart 2007 heeft ontvangen. Tegen deze gemotiveerde onderbouwing door de gemeente dat de brief op 28 maart 2007 is verstuurd, heeft [opposant] geen nader onderbouwd verweer gevoerd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, zodat de rechtbank [opposant] niet volgt in zijn stelling dat de brief op 20 maart 2007, en dus voor afloop van de begunstigingstermijn, heeft verzonden. 5.4 Voorts is tussen partijen in geschil of [opposant] aan de hem opgelegde last heeft voldaan op de datum waarop de begunstigingstermijn is afgelopen, te weten 26 maart 2007. Volgens de gemeente heeft [persoon 1], inspecteur bij DS+V (hierna [persoon 1]), op 19 maart 2007 het pand geïnspecteerd en toen geconstateerd dat er nog zoveel werkzaamheden moesten worden verricht aan het pand dat [opposant] voor afloop van de begunstigingstermijn nooit aan de last zou kunnen voldoen. Op 26 maart 2007 heeft [persoon 1] contact gehad met [persoon 2], een aannemer die volgens de gemeente werkzaamheden aan het dak van het pand zou verrichten. Volgens de gemeente heeft [persoon 2] [persoon 1] toen te kennen gegeven dat hij het dak niet ging repareren vanwege een geschil met [opposant]. Vervolgens heeft de gemeente [opposant] geschreven dat hij geen gevolg had gegeven aan het besluit van 26 juni 2006 en daardoor de dwangsom had verbeurd. Volgens de gemeente heeft [persoon 1] voorts nog op 17 april 2007 en 11 juni 2007 inspecties aan het pand verricht waaruit bleek dat [opposant] nog steeds niet de werkzaamheden had uitgevoerd die waren opgenomen in de voorzieningenlijst. [persoon 1] heeft zijn bevindingen van 11 juni 2007 aan de hand van de voorzieningenlijst op papier gezet (hierna de inspectielijst). [persoon 1] heeft voorts tijdens zijn inspecties op 17 april 2007 en 11 juni 2007 foto’s gemaakt van het pand waaruit blijkt dat [opposant] niet aan de hem opgelegde last heeft voldaan. 5.5 Volgens [opposant] had hij op 26 maart 2007 wel voldaan aan zijn last. Deze stelling onderbouwt hij door twee opleveringsrapporten over te leggen waaruit zou blijken dat op 20 maart 2007 de werkzaamheden aan het dak zouden zijn opgeleverd en op 23 maart 2007 de werkzaamheden aan de kozijnen. Voorts heeft hij een contra- expertise rapport van bouwkundig adviseur [persoon 3] overgelegd om aan te tonen dat de inspectielijst (deels) onjuist en willekeurig is. 5.6 De rechtbank zal om verschillende redenen geen waarde hechten aan het rapport van Klarenbeek. Ten eerste omdat dit rapport slechts in zeer algemene bewoordingen spreekt over de staat van het pand en niet aan de hand van de voorzieningenlijst nagaat waaraan al dan niet zou zijn voldaan. Voorts geeft Klarenbeek zelf al aan dat hij geen volledige rapportage kan aanbieden omdat hij niet alle woningen heeft kunnen betreden en tot slot geldt dat dit rapport vijf maanden is opgesteld nadat de inspectie van [persoon 1] heeft plaatsgevonden, hetgeen een periode is waarin nog veel door [opposant] zou kunnen zijn veranderd aan het pand. [opposant] heeft geen overige verweren gevoerd tegen de inspectielijst zodat de rechtbank deze lijst als uitgangspunt zal nemen bij de beoordeling van dit geschil. 5.7 Blijkens de inspectielijst waren op 11 juni 2007 onder andere niet alle kozijnen vernieuwd, de dakgoten niet of onvoldoende vernieuwd, was het metsel- en voegwerk van de gevel en schoorstenen niet hersteld en het schilderwerk van alle daarvoor in aanmerking komende aan de buitenlucht grenzende bouwdelen niet aangebracht. Wat er ook zij van de opleveringsrapporten die zijn overgelegd door [opposant], blijkens de inspectielijst staat in ieder geval vast dat [opposant] andere voorzieningen dan aan het dak en de kozijnen niet had uitgevoerd op 11 juni 2007 terwijl hij die reeds op 26 maart 2007 had moeten verrichten ten einde geen dwangsom te verbeuren. 5.8 Voor het verbeuren van een dwangsom is, anders dan [opposant] kennelijk meent, niet van belang dat [opposant] aan de slag is gegaan met de voorzieningenlijst en een deel daarvan heeft weggewerkt. Enkel van belang is of hij alle werkzaamheden op de voorzieningenlijst heeft verricht. Op grond van de inspectielijst staat vast dat dat op 11 juni 2007, dus bijna twee maanden na de afloop van de begunstigingstermijn, voor een aanzienlijk deel nog niet het geval was. Dit leidt tot het oordeel dat de gemeente terecht de dwangsom verbeurd heeft verklaard. 5.9 [opposant] heeft nog verweer gevoerd tegen het feit dat het verbeurd verklaren van de dwangsom enkel gebaseerd was op een inspectie die lag voor afloop van de begunstigingstermijn. Daarnaast hadden de constateringen van de inspecteur in een door [opposant] en de inspecteur ondertekend proces-verbaal van constateringen moeten zijn vastgelegd, aldus [opposant]. Nu de gemeente zich niet aan zijn eigen spelregels heeft gehouden heeft zij volgens [opposant] haar recht op het verbeurd verklaren van de dwangsom verspeeld. [opposant] kan hier echter niet in worden gevolgd. Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat de gemeente enkel op de datum van het aflopen van de begunstigingstermijn kan vaststellen of een dwangsom is verbeurd. Voorts is er geen regel die voorschrijft dat het verbeurdverklaren van een dwangsom moet worden gebaseerd op een door de overtreder en het betreffende bestuursorgaan gezamenlijk te ondertekenen proces-verbaal van constateringen. 5.10 Nu het besluit, waarbij [opposant] de last onder dwangsom is opgelegd, formele rechtskracht heeft gekregen, is de hoogte van de dwangsom voor de rechtbank een gegeven en heeft zij geen ruimte om deze te matigen. Om dezelfde reden kan de rechtbank de lengte van de begunstigingstermijn niet aanpassen zodat hetgeen [opposant] daarover heeft aangevoerd wordt gepasseerd. 5.11 Gelet op de aard van de dwangbevelprocedure, waarbij de daadwerkelijk gemaakte invorderingskosten beperkt zijn, zullen de invorderingskosten vastgesteld worden op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, hetgeen neerkomt op het bedrag van € 1.788 ,-. Met het oog hierop zal het dwangbevel buiten effect worden gesteld voor zover daarbij meer aan invorderingskosten wordt ingevorderd dan voornoemd bedrag. 5.12 [opposant] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gemeente. 6 De beslissing De rechtbank, in oppositie stelt het dwangbevel buiten effect voor zover daarbij van de aan [opposant] in rekening gebrachte invorderingskosten méér wordt ingevorderd dan € 1.788,- (zegge éénduizend, zevenhonderd en achtentachtig euro); veroordeelt [opposant] in de proceskosten van het geding, tot aan de uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 251,- aan vast recht en op € 1.788,- aan salaris voor de advocaat. Dit vonnis is gewezen door rechter mr. M. Witkamp. Uitgesproken in het openbaar. 2054/1582